“Wanneer we weer thuis zijn hoor ik mijn moeder zeggen, Haci, mijn ziel krimpt. Ik leg een arm om haar schouders en loop langzaam met haar door de voordeur. Alles komt goed ma… alles komt goed.”
Telkens wanneer Haci deze regels uitspreekt breekt mijn hart een beetje. Hij heeft verteld over zijn Turkse moeder die in een klein oost-Nederlands dorpje woont. Al vijfentwintig jaar weduwe en vier van haar vijf volwassen zonen uitgevlogen. Haci is de laatste die achter is gebleven. Want ook al is hij bijna veertig, hij krijgt het niet over zijn hart zijn moeder alleen te laten.
Het verhaal van Haci vormt samen met vier anderen de voorstelling Toen Ma naar Mars vertrok. Op het podium komen op en gaan af vijf volwassen mannen. Nederlanders met wortels in Turkije, Marokko, Palestina, Iran en Kaapverdië. Tussen hun verhalen door vertelt de enige vrouwelijke speler over haar eigen strijd: Hoe zij als jonge moeder een kroost van vijf kinderen groot brengt terwijl ze er naast nog poogt te studeren. Wanneer zij, terwijl wij mannen over onze moeders vertellen, een grote pan soep kookt op het podium en deze aan ons serveert dan is zij ook even onze moeder.
Het zijn geen makkelijke verhalen. Ook al worden soms vlot en met humor verteld. De moeders zijn zonder uitzondering voor de toekomst van hun kinderen naar Nederland gekomen, maar de een vereenzaamt, de ander heeft een depressie. De een sterft jong aan kanker, de ander dementeert. En de mannen op het podium, stoere mannen met baarden, zijn op hun breekbaarst wanneer ze tussen de regels van hun verhalen door het publiek vertellen zonder deze moeders verloren te zijn.
Toen Ma naar Mars vertrok is een vertelvoorstelling pur sang. Zelfs met de muziek, de spoken word elementen, het koken op een podium op een maanlandschap. De verhalen worden niet gespeeld, maar direct verteld aan het publiek. Het is een schurende vertelvoorstelling die met gemak de stadsschouwburg in Utrecht of de grote zaal in de Amsterdamse Meervaart vult. En wat voor een publiek. De autochtone bezoekers zijn er wel, maar zwaar in de minderheid. Ze zitten er tussen de moeders, vaders en kinderen die anders nooit naar het theater gaan. Het publiek dat eindelijk in de verhalen die van henzelf of van hun ouders herkent. Met de herkenning komen ook de tranen en de lach.
Op mijn zestiende werd ik door mijn docent Engels meegenomen naar het theater. We zagen Betrayal van Harold Pinter. Een pijnlijk stuk over liefde, vriendschap en leugens. Ik had nog nooit zo iets gezien, het minimale decor, de regisseur die op het toneel bleef om attributen op en af te dragen en de bijrollen te spelen. Naast dat alles een vernuftige tekst en het Brits onderkoelde spel. Mijn klasgenoten stoorden zich aan onze docent die niet stil kon zitten en telkens het stuk moest becommentariëren. Ik snapte het volledig. Hoe kan je stil zitten terwijl je zoiets met je leerlingen deelt?
Ik moest er weer aan denken toen ik een aantal weken terug een mail kreeg van de de directrice van het Poolse vertelfestival waar we onlangs hebben opgetreden met ons recente stuk My Father held a Gun. Het is geen makkelijk stuk waarmee ze ons hadden uitgenodigd. We hebben het over oorlog. Die van ons, onze vaders en zelfs die van onze overgrootvaders. Wanneer we op het podium vechten met elkaar moet het publiek geloven dat mijn tegenspeler mij háát. Een week na ons terugkeer schreef de directrice ons over haar tienerzoon. Hij was zijn hele leven, vaak tegen zijn zin, naar alle edities van het festival was meegenomen. Bij het zien van onze voorstelling had de jongen uitgeroepen “dit is vertellen!”. Hij had voor het eerst een stuk gezien dat worstelde met de voor hem actuele thema’s zoals mannelijkheid en de verwachtingen die het schept. Het hielp dat het twee jongemannen waren die het stuk opvoerden, op een festival met voornamelijk iets oudere vrouwen op het podium. Geen makkelijk stuk, schurend zelfs. wel eentje waar hij niet bij stil kon zitten. Als het stuk een fractie van het gevoel bij hem heeft opgewekt van wat ik bij Pinter heb gevoeld kan ik zeggen dat mijn vertellerschap nut heeft gehad.
Op Facebook verscheen er onlangs een bericht die mij zeer in het verkeerde keelgat schoot. Het refereerde naar mijn mening over het Nederlandse vertellandschap: Ik vond (en vind) dat het in onze optredens niet vaak genoeg schuurt. Het durft niet te spreken over hedendaagse pijnen, onzekerheden, onrecht, verdriet. Het is een punt waarvan ik vind dat niet alleen ik, maar alle Nederlandse vertellers zich zorgen over moeten maken. Zeker wanneer wij willen dat ons werk net zo serieus word genomen als de andere kunsten.
In het bericht, dat overigens bijval kreeg door andere gewaardeerde collega’s, werd verwezen naar artikelen met de strekking dat het reguliere theater lijd aan geheven vinger syndroom. Er word te weinig vermaakt, en teveel gepreekt en geschuurd waardoor het publiek niet meer het theater in te krijgen is. Wie dan als verteller in die stroom mee wil loopt de kans om ook het vertelpubliek wat we al hebben van zich te vervreemden. Om in TV termen te spreken: door te eisen voor meer werk dat schuurt en niet open te staan voor simpel vermaak lijk ik te wensen dat we alleen maar VPRO voorgeschoteld krijgen, terwijl er ook plek voor de TROS moet zijn.
Ik kan niet mee in deze beredenering om een aantal verschillende redenen. De huidige vertelscene is niet zeven dagen in de week VPRO op de nationale TV dat geen paar uur TROS kan dulden. Het is op z’n hoogst twee uur TROS en twee uur EO in de week op een lokale zender.
Ook is het veel te kort door de bocht om alle bezoekersmalaise in de theaterwereld te wijten aan een de geheven-vinger-factor van de makers. Past in het zelfde rijtje niet dat met de komst van digitale aanbieders zoals Netflix onze consumptie patronen veranderen? Heeft het vermageren van cultuur educatie niet het effect dat jongeren hun weg niet vinden naar werk dat ze mooi zouden kunnen vinden? En ik hoef geen socioloog te zijn om hard te maken dat het een probleem is wanneer in de multiculturele stad Rotterdam het theater zeventien makers presenteert en er alleen één allochtone maker tussen zit. Net zo goed als dat het een probleem is dat de eerstejaars theaterdocent studenten in Amsterdam die ik doceer niet één allochtone Nederlander bevat.
Ik kaart dit alles ook niet aan om een theoretisch probleem aan te kaarten. Het is niet mijn vermoeden dat wanneer we meer schuren we jonger, enthousiaster en vooral meer publiek trekken. Het is een feit dat ik constateer in de programmering van theaters en theaterboekers waar we mee werken. Want de acteurs en vertellers die het al doen, vaak onbekend in de reguliere vertellerswereld, staan al op Oerol, in de Parade en in kleine en grote theaters. Ze schuiven al aan bij de Wereld Draait Door en de andere avondprogramma’s. Ze krijgen al stipendia om nieuwe werken te maken en ze hebben al speellijsten die in de tientallen of zelfs honderdtallen lopen. Het is aan ons om hier van te leren en te kijken waar we nog de plank misslaan.
Bekijk de volgende trailer maar eens. En vraag dan niet hoe ver dit van ons af staat, maar wat hier spannend aan is, en wat daarvan mist in onze wereld:
Deze ‘hartekreet’ is weliswaar in het Nederlands dus voor Nederland en misschien België, maar precies hetzelfde klinkt ook uit bijv. New York. Is het een trend? Of is het van alle tijden en hoort het bij kunstuitingen? Zo nu en dan moet er met tomaten gegooid worden naar storende factoren.
Dag Sahand,
Naar welk Facebook-bericht verwijs jij?
Beste groet,
Rob Vanderwildt
Een goed stuk, vooral die een focus heeft op de zogenaamde 4e muur in theater, en zowel verteller als toeschouwer weet te raken
Hoi Sahand,
ik zou graag het facebookbericht lezen en de artikelen waar naar verwezen wordt. Is dat ergens openbaar te zien?
Persoonlijk ken ik vooral mensen die het wat anders zouden verwoorden, maar het wel met je eens zijn.
vriendelijke groet, Rudolf
elk mens heeft het recht om menselijk behandelt te worden door andere mensen en elk mens heeft de plicht om andere mensen menselijk te behandelen
VPRO, TROS, EU. Leuke en effectieve vergelijking Sahand! Mezrab Storytelling School zorgt er mede voor dat er meer VPRO in het landschap verschijnt. ‘VPRO’ staat voor mij ook voor: maken wat je ten diepste van binnen voelt. Als het zo van jezelf is, is de pure blijdschap van jezelf, de rauwe pijn van jezelf, de maatschappijkritiek van jezelf, de verwondering van jezelf. En dat raakt. En zet aan het denken. En dat is dan oppervlakkig gezien soms wat meer, en soms wat minder schurend. Meer ‘VPRO’ is ook: to live it. Vertellen is niet vrijblijvend. Zeker niet voor de verteller ;-). Wordt vervolgd!